Ideale wereld
In de ideale wereld zou mijn zoon thuis geboren worden in een bevalbad met behulp van een lieve rustige verloskundige en mijn man. Daarna zou mijn zoontje in alle rust mogen bijkomen op mijn buik en drinken uit mijn borst. We zouden lekker in bed kruipen en diep onder de dekens verscholen samen liggen. We zouden een geweldige kraamweek hebben waarin een lieve kraamzorg fruit voor me zou snijden en alles precies zo zou doen als ik het in mijn hoofd had. De baby en ik zouden natuurlijk gelijk goed op elkaar ingespeeld zijn en ik zou zijn huiltjes herkennen. Doorslapen hoeft nog niet maar uiteraard sliep ik dan gewoon lekker overdag met de baby mee. En iedereen leefde nog lang en gelukkig
Ja in de ideale wereld is kinderen krijgen vooral een blijde gebeurtenis, zo’n dag als je trouwdag die je nooit zult vergeten, overstroomd met mooie herinneringen.
Niet zo ideaal
Alleen ik beviel niet in de ideale wereld maar in het ziekenhuis, liggend op mijn rug op een bed zonder eind. Een gebed zonder eind werd het ook want ergens op de 8 centimeter bleef ik hangen. Uren lang. Weeënopwekkers mochten niet baten dus uiteindelijk, vlak voordat ik de handdoek definitief in de ring wilde gooien, sprak mijn man mij bemoedigend toe dat we een team waren en perste ik hem er uit. Hij gaf één boze kreet vanwege de abrupte overgang van mijn warme veilige moederschoot naar een helverlichte grote ruimte gevuld met witte jassen.
Even terug
Daar aan vooraf ging natuurlijk nog wel wat meer, want ergens kwam ik tot aan die acht centimeter. Ik had een hobbelbevalling, ergens twee dagen voor de daadwerkelijke geboorte begon er in mijn buik iets te rommelen. Niet hard genoeg voor een bevalling, niet zacht genoeg voor loos alarm. Die dag kreeg ik te horen van de gynaecoloog dat ze dacht dat mijn bevalling toch wel op gang aan het komen was. Ik was 36 weken en 5 dagen dus nog wel wat aan de vroege kant, maar ja, mijn gevoel had eerder die week al aangegeven dat het niet lang meer ging duren. Ik heb mezelf nog even voor de gek gehouden, het was vast nog niet bevallen. Na een nachtje niet slapen en nog een dagje steeds wat sterker wordende (tja, waren het nou harde buiken of weeën?) harde buiken mocht ik ’s avonds naar het ziekenhuis. Ik had 2 centimeter ontsluiting en het leek niet echt op weeën wat ik had vonden ze. Tja het leek ook niet echt op geen weeën dacht ik bij mezelf. In de twee uur die daar op volgde moest ik wachten, mocht er dan nog niets gebeurd zijn dan zouden ze me opnemen om te laten slapen. Sederen noemden ze dat. Het kon me niets meer schelen, ik wilde best graag slapen na 36 uur wakker geweest te zijn.
Uiteraard werd die slaap mij niet gegund, vlak voor het verstrijken van die 2 uur schoot ik ineens vol in de weeën, echte deze keer en bij de controle had ik ineens 4 centimeter ontsluiting, ik mocht gaan bevallen (knappe arts die mij nog had tegengehouden maar goed). En dan mag je dus naar een verloskamer, lang leve de medische bevallingen.
Mijn bevalling
In de uren die daarna volgden ging ik volledig in mijn eigen bubbel, de weeën zoemde ik weg op een drietoon en mijn man hield mijn been vast, mijn ene been. Af en toe dommelde hij in slaap, waarop hij van mijn een stoot kreeg bij de volgende wee. Hij mocht niet weg, de weeën kwamen snel, ik had hem nodig want we waren een team. De verpleegkundige kwam af en toe even om het hoekje kijken, verbaasd over de rust die in de kamer heerste. De gynaecoloog kwam poolshoogte nemen, op de monitor zag ze erg sterke weeën. Ik lag ondertussen maar te zoemen, mijn armen boven mijn hoofd. Ik wenste niet gestoord te worden in mijn bubbel, de enige die daar mocht zijn was mijn man. En tussendoor maakte ik af en toe een grapje.
En toen ineens zat ik op 8 centimeter. Nog eventjes maar was de gedachte. Maar ik werd onrustig, wilde bewegen. Ik ging plassen, op een bal zitten, een rondje lopen om vervolgens bij de volgende heftige wee door mijn benen te zakken en te constateren dat ik of moest zitten of liggen. En een paar uur later zat ik nog steeds op die 8 centimeter. En nog wat uren later nog steeds. Tot de gynaecoloog besloot dat het genoeg was en ik mijn kind er maar eens uit moest gaan persen, kijken of ik ‘m misschien met persen nog voorbij de laatste twee centimeter kreeg. En daar waren we dan in die ruimte met witte jassen, drie stuks. Ze riepen me bemoedigend toe, dat ik moest persen, dat ik het kon. Op gewone weeën, die ik weg wilde puffen, tussen die weeën door viel ik in slaap, uitgeput van 48 uur niet slapen. Ik had vooraf nog tegen mijn man een keer gezegd dat ze echt niet moesten gaan roepen, dat dat niet zou werken. En dat bleek. Ik werd steeds obstinater, zei dat ze het zelf maar moesten doen. Ik wilde niet meer, ik kón niet meer. Dat dacht ik tenminste, denkt iedere vrouw dat niet op het eind? Ze riepen weer, steeds fanatieker moedigden ze me aan, met z’n drieën. “Ik kan niet meer!” riep ik. “Tuurlijk wel” riepen ze. ‘Dat bepaal ik zelf wel’ dacht ik en ik stopte er mee. Ik zei dat ik het niet meer deed. En daar was mijn held, mijn echtgenoot, mijn partner in crime. Hij pakte mijn handen en praatte zachtjes in mijn oor. Dat we samen zo ver gekomen waren, dat we een team waren, dat ik op één wee drie keer kon persen, dat had hij namelijk gezien bij de vorige weeën. Dat ik moest ademhalen tussendoor en dat we het samen gingen doen. De witten jassen hielden eindelijk hun mond en keken toe hoe ik, met mijn laatste verzamelde krachten, met mijn man als coach, mijn baby eruit perste. En toen ik eindelijk de drang voelde om heel hard te persen moest ik stoppen, want, randje uitscheuren en dat soort grappen. Wat wíllen ze nou dacht ik nog. De volgende wee was mijn kind er ineens uit, nou ja, niet ineens, daar moest ik echt wel wat voor doen, maar het was gelukt. Zonder kleerscheuren, alleen een lichtelijk klein beetje moe.
Míjn wereld
Dat het wel míjn wereld was waarin ik onze baby neerzette kregen de witte jassen daarna te horen. “De navelstreng is uitgeklopt, papa mag hem doorknippen” zeiden ze. Ik voelde vlakbij het buikje van mijn zoontje aan de navelstreng en zei: “De navelstreng is niet uitgeklopt hoor.”. De gynaecologe wier dienst eigenlijk wel afgelopen was mompelde wat. De Gynaecoloog in opleiding voelde ook eens en zei vervolgens met wat verwondering in zijn stem: “Hier klopt hij inderdaad nog”. Er werd gewacht, want moeders wil is wet, wél in deze kamer.
De placenta werd geboren, mijn kind en mijn placenta, de letterlijke verbondenheid met mij was verbroken. De navelstreng werd liefdevol door papa doorgeknipt. Nou ja het was natuurlijk best een werkje want de navelstreng is maar een taai ding. Gelukkig hebben ze scherpe scharen in het ziekenhuis.
En terwijl Fosse op mijn buik lag met zijn oogjes wijdopen en de wereld aanschouwde vanuit de warme arme van zijn moeder bekeken wij de placenta, het vlies, de navelstreng en al die wonderen van de natuur. En Fosse had tien vingers en tien teentjes en mocht lekker bij me blijven. Een uur en dan moest hij naar de neonatologie.
Dat uur werden er bijna twee, ik had er vooraf voor gestreden, ik wilde eigenlijk helemaal niet gescheiden worden van mijn kind. Ze wisten het, het ging goed dus ze gunden mij veel tijd. Gouden uren waarin ik langzaam kon wennen aan het feit dat hij niet meer in mijn buik zat en Fosse zijn eerste mijlpaal beleefde. Hij dronk uit mijn borst.
Als het niet kan zoals je wil
Als het niet kan zoals je wil dan moet je er wat van maken. Oh ik heb gehuild en ik ben boos geweest en heel gefrustreerd van te voren. Soms vroeg ik me af of ze überhaubt wel wilden dat het een fijne ervaring voor moeder en kind zou zijn. In ons ziekenhuis kon je niet bevallen in een bevalbad, niet bevallen op een baarkruk of andere dingen die een bevalling aangenamer zouden kunnen maken. En volgens protocol zou Fosse daarna dus naar de neonatologie gaan.
Maar één ding deden ze in dit ziekenhuis wel goed. Het bevalplan werd aandachtig gelezen. Ik had een uitgebreide geschreven en besproken met de juiste personen. In mijn bevalplan stonden een aantal dingen die ik graag wilde en een aantal dingen die ik niet wilde.
Wat ik vooral gedaan heb is bedenken wat er wél zou kunnen en wat ik daar aan kon doen. Niet in bad, maar wel op een bal. De bal lag achter in de auto maar op de afdeling bleek er ook eentje te zijn. Wat een rotding trouwens, lig ik toch liever op dat rare bevalbed.
Samen met mijn man had ik bovendien een soort privécursus hypnobirthing/zwangerschapsyoga/rebozo gedaan. Daardoor ging ik heel zen de bevalling in, wist mijn man hoe hij mij kon steunen en waren we een team. Voor mij maakte de omgeving daardoor bijna niet meer uit. Ik zat helemaal in een bubbel, mijn man erbij.
Oké het was wat oncomfortabel, hij op een krukje op wieltjes en ik op een bed zonder voeteneind, hard ook bovendien, pijnlijk om te lang op te liggen, maar dat is dan ook niet de bedoeling. Maar het was zo mooi, wij met z’n tweetjes in de stilte van de nacht, we konden het samen, we konden het zelf. Samen waren we zo sterk. En we hadden chocola en koekjes en lekker drinken en lauwe thee. Precies zoals ik wilde.
En toen was daar Fosse en maakte het ineens niet meer zo veel uit, als het maar goed met hem ging, als ik maar bij hem mocht zijn. Wat een mooi kereltje, wat wil een mens nog meer? Dat hebben we er maar mooi van gemaakt!